Verbaal en Performaal
Dini van den Heuvel
Deze woorden komen regelmatig voor in artikelen die met hoogbegaafdheid te maken hebben. Meestal hebben ze betrekking op de uitslagen van de WISC-R test. Een test die cognitieve vaardigheden meet. De test bestaat uit 12 subtests waarvan er 6 een beroep doen op de verbale aspecten van de intelligentie: Informatie, Overeenkomsten, Rekenopgaven, Woordenschat, Begrijpen en Cijferreeksen. De andere 6 op de performale aspecten: Onvolledige tekeningen, Plaatsjes ordenen, Blokpatronen, Figuurleggen, Substitutie en Dool hoven.
Per subtest worden scores bepaald en deze scores vormen samen een intelligentieprofiel. Dit intelligentieprofiel kan harmonisch of disharmonisch zijn. Dit is afhankelijk van de verhoudingen van de scores op de subtests en de statistische berekeningen die daarvoor afgesproken zijn. Hoe een en ander precies berekend wordt is terug te vinden in meer gespecialiseerde literatuur.
Begeleiding
Wat is nu van zo'n testuitslag van belang voor begeleiding van kinderen? Soms is het nodig om een kind te laten testen en daardoor wat beter zicht te krijgen op de sterke en de zwakke kanten van een kind zodat ouders en leerkrachten een kind minder snel onder- of overschatten. Het is dan wel zaak per subtest goed te analyseren hoe de resultaten tot stand zijn gekomen en de analyse zelfs niet te beperken tot de twee hoofdonderdelen verbaal en performaal. Dus niet alleen de einduitslag gebruiken als richtlijn voor begeleiding maar ieder onderdeel heel goed bekijken en betrekken bij het begeleidingsadvies.
Ook is het noodzakelijk dat degene die het onderzoek doet zich niet beperkt tot een test, maar ook andere kenmerken van een kind en de omgeving mee laat spelen bij de beoordeling en het uiteindelijke advies. Verder is het van belang om te realiseren dat als het verschil tussen de verbale en performale scores van een kind meer afwijken als statistisch is vastgesteld door de samenstellers van de test, dit echt niet altijd tot problemen hoeft te leiden bij dit kind. Een verbaal-performaal kloof zoals dit verschil nogal eens genoemd wordt is dus geen kenmerk dat uitsluitend aan een kind is toe te schrijven. De wisselwerking met de omgeving speelt ook een rol.
Als de uitslagen van een test goed geanalyseerd zijn kunnen deze gebruikt worden om beter in te kunnen spelen op de behoeften van een kind. Niet met als doel om de zogenaamde kloof te dichten, maar voor de problemen die er daadwerkelijk op te lossen zijn. Dat kan betekenen dat het kind bij bepaalde vakken en/of over de hele linie andere lesmaterialen en/of methodes aangeboden moet krijgen. Maar het kan ook betekenen dat een ouder of leerkracht anders met het kind moet omgaan. Het kind juist aanspreken op de sterke kanten en daarnaast de zwakkere kanten aan bod laten komen en niet andersom. Het is voor een kind heel vervelend om steeds bezig te moeten zijn met wat nog niet zo goed gaat. Bovendien is zo'n negatieve benadering slecht voor de motivatie van het kind en voor de ontwikkeling van een reeël zelfbeeld.
Misverstanden
De subtests van een WISC-R test zijn allemaal onderdelen van cognitieve vaardigheden. De test zegt dus weinig over de sociale en emotionele ontwikkeling. Soms wordt de discrepantie tussen verbale en performale scores ook in verband gebracht met het sociaal en/of emotioneel functioneren van een kind. Gezien de inhoud kan de test hier dus niet voor gebruik worden.
Ook worden deze verbale en performale scores nog wel eens te gemakkelijk gebruikt om het functioneren van de linker en/of rechter hersenhelft te verklaren. Er is momenteel wel wat bekend over de functionering van de hersenen. Onderzoekers kunnen bijvoorbeeld aantonen dat bij sommige vaardigheden (meer) activiteit te zien is in de ene of andere hersenhelft. Maar het is wat voorbarig om zomaar deze subtests rechtstreeks met het functioneren van de linker of de rechter hersenhelft te verbinden.
Verder is het een wijdverbreid misverstand dat cijfers zondermeer voor zich spreken, dus exacte gegevens zijn. Natuurlijk meten tests die zaken waarvoor ze gemaakt zijn, maar niet alle kinderen reageren zoals de ontwerpers tevoren bedacht hebben. Het is bekend dat met name hoogbegaafde kinderen bij vragen waarbij meerdere antwoorden mogelijk zijn niet zo snel voor de ene of de andere oplossing kiezen, maar een en ander langer tegen elkaar afwegen. Deze manier van doen kan voor verrassende antwoorden zorgen, zeker als degene die test niet naar de achterliggende redeneringen kijkt. Bovendien kan zo'n kind heel gemakkelijk door deze twijfel de tijdslimiet van zo'n vraag overschrijden. Dus lopen deze kinderen de kans twee maal negatief te scoren. Het antwoord is niet binnen de tijd gegeven en het komt niet overeen met het antwoord dat de tester verwacht. Ook komt het voor dat een slim kind zich niet voor kan stellen dat een vraag zo eenvoudig is als het op het eerste gezicht lijkt en gaat dan op zoek naar wat er toch achter de vraag kan zitten. Deze bedenkingen kosten natuurlijk ook tijd en het kind komt niet tot een beslissing binnen de beschikbare tijd. Niet omdat het kind het antwoord niet weet, maar omdat het kind zich niet voor kan stellen dat de vragensteller juist dat eenvoudige antwoord bedoelt.
Valkuilen
Soms bestaat er dus zelfs helemaal geen verbaal-performaal kloof, maar worden de antwoorden op de test niet goed geïnterpreteerd. Al met al valkuilen genoeg voor ouders, leerkrachten, maar ook voor deskundigen die te snel en te ongenuanceerd oordelen bij een (intelligentie)test en daardoor ouders en leerkrachten onnodig ongerust maken en/of adviezen voor begeleiding baseren op te simpele diagnoses. Ook komt het voor dat er zonder dat een kind getest is door leerkrachten of ouders naar aanleiding van het gedrag van een kind gesproken wordt over een verbaal-performaal kloof. Dit kan natuurlijk helemaal niet.
Conclusie
Volgens mij is het dus zaak om heel zuinig met het etiket verbaal-performaal kloof om te gaan. Deze uitdrukking zeker niet te gebruiken zonder zorgvuldig onderzoek. Maar ook is het af te raden een kind onnodig te laten testen, zeker als men niet aan kan geven welke oplossingen er na een test extra voorhanden zijn
Dini van den Heuvel
Deze woorden komen regelmatig voor in artikelen die met hoogbegaafdheid te maken hebben. Meestal hebben ze betrekking op de uitslagen van de WISC-R test. Een test die cognitieve vaardigheden meet. De test bestaat uit 12 subtests waarvan er 6 een beroep doen op de verbale aspecten van de intelligentie: Informatie, Overeenkomsten, Rekenopgaven, Woordenschat, Begrijpen en Cijferreeksen. De andere 6 op de performale aspecten: Onvolledige tekeningen, Plaatsjes ordenen, Blokpatronen, Figuurleggen, Substitutie en Dool hoven.
Per subtest worden scores bepaald en deze scores vormen samen een intelligentieprofiel. Dit intelligentieprofiel kan harmonisch of disharmonisch zijn. Dit is afhankelijk van de verhoudingen van de scores op de subtests en de statistische berekeningen die daarvoor afgesproken zijn. Hoe een en ander precies berekend wordt is terug te vinden in meer gespecialiseerde literatuur.
Begeleiding
Wat is nu van zo'n testuitslag van belang voor begeleiding van kinderen? Soms is het nodig om een kind te laten testen en daardoor wat beter zicht te krijgen op de sterke en de zwakke kanten van een kind zodat ouders en leerkrachten een kind minder snel onder- of overschatten. Het is dan wel zaak per subtest goed te analyseren hoe de resultaten tot stand zijn gekomen en de analyse zelfs niet te beperken tot de twee hoofdonderdelen verbaal en performaal. Dus niet alleen de einduitslag gebruiken als richtlijn voor begeleiding maar ieder onderdeel heel goed bekijken en betrekken bij het begeleidingsadvies.
Ook is het noodzakelijk dat degene die het onderzoek doet zich niet beperkt tot een test, maar ook andere kenmerken van een kind en de omgeving mee laat spelen bij de beoordeling en het uiteindelijke advies. Verder is het van belang om te realiseren dat als het verschil tussen de verbale en performale scores van een kind meer afwijken als statistisch is vastgesteld door de samenstellers van de test, dit echt niet altijd tot problemen hoeft te leiden bij dit kind. Een verbaal-performaal kloof zoals dit verschil nogal eens genoemd wordt is dus geen kenmerk dat uitsluitend aan een kind is toe te schrijven. De wisselwerking met de omgeving speelt ook een rol.
Als de uitslagen van een test goed geanalyseerd zijn kunnen deze gebruikt worden om beter in te kunnen spelen op de behoeften van een kind. Niet met als doel om de zogenaamde kloof te dichten, maar voor de problemen die er daadwerkelijk op te lossen zijn. Dat kan betekenen dat het kind bij bepaalde vakken en/of over de hele linie andere lesmaterialen en/of methodes aangeboden moet krijgen. Maar het kan ook betekenen dat een ouder of leerkracht anders met het kind moet omgaan. Het kind juist aanspreken op de sterke kanten en daarnaast de zwakkere kanten aan bod laten komen en niet andersom. Het is voor een kind heel vervelend om steeds bezig te moeten zijn met wat nog niet zo goed gaat. Bovendien is zo'n negatieve benadering slecht voor de motivatie van het kind en voor de ontwikkeling van een reeël zelfbeeld.
Misverstanden
De subtests van een WISC-R test zijn allemaal onderdelen van cognitieve vaardigheden. De test zegt dus weinig over de sociale en emotionele ontwikkeling. Soms wordt de discrepantie tussen verbale en performale scores ook in verband gebracht met het sociaal en/of emotioneel functioneren van een kind. Gezien de inhoud kan de test hier dus niet voor gebruik worden.
Ook worden deze verbale en performale scores nog wel eens te gemakkelijk gebruikt om het functioneren van de linker en/of rechter hersenhelft te verklaren. Er is momenteel wel wat bekend over de functionering van de hersenen. Onderzoekers kunnen bijvoorbeeld aantonen dat bij sommige vaardigheden (meer) activiteit te zien is in de ene of andere hersenhelft. Maar het is wat voorbarig om zomaar deze subtests rechtstreeks met het functioneren van de linker of de rechter hersenhelft te verbinden.
Verder is het een wijdverbreid misverstand dat cijfers zondermeer voor zich spreken, dus exacte gegevens zijn. Natuurlijk meten tests die zaken waarvoor ze gemaakt zijn, maar niet alle kinderen reageren zoals de ontwerpers tevoren bedacht hebben. Het is bekend dat met name hoogbegaafde kinderen bij vragen waarbij meerdere antwoorden mogelijk zijn niet zo snel voor de ene of de andere oplossing kiezen, maar een en ander langer tegen elkaar afwegen. Deze manier van doen kan voor verrassende antwoorden zorgen, zeker als degene die test niet naar de achterliggende redeneringen kijkt. Bovendien kan zo'n kind heel gemakkelijk door deze twijfel de tijdslimiet van zo'n vraag overschrijden. Dus lopen deze kinderen de kans twee maal negatief te scoren. Het antwoord is niet binnen de tijd gegeven en het komt niet overeen met het antwoord dat de tester verwacht. Ook komt het voor dat een slim kind zich niet voor kan stellen dat een vraag zo eenvoudig is als het op het eerste gezicht lijkt en gaat dan op zoek naar wat er toch achter de vraag kan zitten. Deze bedenkingen kosten natuurlijk ook tijd en het kind komt niet tot een beslissing binnen de beschikbare tijd. Niet omdat het kind het antwoord niet weet, maar omdat het kind zich niet voor kan stellen dat de vragensteller juist dat eenvoudige antwoord bedoelt.
Valkuilen
Soms bestaat er dus zelfs helemaal geen verbaal-performaal kloof, maar worden de antwoorden op de test niet goed geïnterpreteerd. Al met al valkuilen genoeg voor ouders, leerkrachten, maar ook voor deskundigen die te snel en te ongenuanceerd oordelen bij een (intelligentie)test en daardoor ouders en leerkrachten onnodig ongerust maken en/of adviezen voor begeleiding baseren op te simpele diagnoses. Ook komt het voor dat er zonder dat een kind getest is door leerkrachten of ouders naar aanleiding van het gedrag van een kind gesproken wordt over een verbaal-performaal kloof. Dit kan natuurlijk helemaal niet.
Conclusie
Volgens mij is het dus zaak om heel zuinig met het etiket verbaal-performaal kloof om te gaan. Deze uitdrukking zeker niet te gebruiken zonder zorgvuldig onderzoek. Maar ook is het af te raden een kind onnodig te laten testen, zeker als men niet aan kan geven welke oplossingen er na een test extra voorhanden zijn